Korte verhalen

De Boneklakkers

 

Tot voor de jaren ’40 waren er in onze streken meerdere boneklakkers.

 

Boneklakkers waren meestal oudere mannen of vrouwen. Bij hen thuis werden gedroogde erwten geklakt of liever geroosterd in een metalen bakplaat op de toen traditionele stoof. De gedroogde erwten werden opgewarmd tot ze “klakten”  dus openbarsten van de warmte.

Zo klakten ze op de avonden voor de feestelijkheden een kleine mand vol om dan op de kermissen of ommegangen in de omliggende gemeenten op post te zijn om hun lekkernij aan de man te brengen. Ze liepen tussen de mensen met hun mand vol geklakte bonen en riepen “Boontjes…Boontjes”. Een klein bekertje diende als eenheidsmaat. Juist voor de oorlog was de prijs voor één bekertje een kwartje of 25 centiemen of 0.25 fr.

Het bekertje werd tot met de rand gevuld en men stortte het bekertje in de vestzak van de koper, die dan stuk voor stuk de geklakte boontjes of erwten opat.

Men zou het kunnen vergelijken met de hedendaagse kermiskraampjes op de kermis, die nu gepofte maïs verkopen in tipzakjes.

 

In de streek van Oudenaarde en de Vlaamse Ardennen waren de boneklakkers heel actief. Toerisme Vlaamse Ardennen heeft nu zelfs een fietsroute uitgestippeld “ De Boneklakkersroute”.

 

Met een herinnering aan de Boneklakkers van Oudenaarde kan ik nog het volgende vertellen. Wanneer we de zondag na de hoogmis met de internen van het O.L.V College op wandel gingen, kwam “Marieke”,  zo noemde het oude vrouwke, steeds de wandeling tegemoet en riep “Boontjes…. Boontjes”. De leerlingen die nog over een kwartje beschikten kochten aan Marieke een bekertje geklakte boontjes en kon zo gedurende de lange wandeling boontjes eten.

Sommige leerlingen konden Marieke plagen. Ze maakten een teken naar Marieke die onmiddellijk kwam afgelopen, terwijl de leerling in zijn broekzak het kwartje aan het zoeken was en dan als Marieke dicht bij was hun neusdoek bovenhaalden om hun neus af te vegen, waarop Marieke zeer kwaad riep: “Och gunder lelijke stinkaards ! “

We weten nu dat die zelfde stinkaards achteraf rechter, dokter en pastoor zijn geworden.

 

Wij kunnen er dit nog aan toevoegen: “ Wij waren toen in de vooroorlogse jaren met zeer weinig tevreden…. Maar toch… als je ooit eens de kans krijgt om geklakte boontjes of erwtjes te eten moet je eens doen !  Het was voor ons toen een heerlijke lekkernij bij gebrek aan beter. Maar in wat volgt leren we hoe voedzaam de erwten wel zijn.


Het ontstaan van de kapel in de Hollendries op de grens Tiegem - Anzegem

 

Een historie die zeker 250 jaar oud is. Alle dagen, of liever elke nacht tussen 22 u. en 23.30 u. en soms ook nog eens midden in de nacht dansten drie lichtjes in en rond de doornhaag die stond vanaf het huisje, toen bewoond door Achiel Vercruysse, tot aan het vijvertje rechtover het huisje toen bewoond door de familie Hombecq.

Drie spoken met hun lantaarntje of hun fakkeltje hielden er hun nachtelijke ontspanning: waren het duivels, zielen van gewezen buren of ander geesten, wie weet? Voor de buren werd het onveilig en nog het meest voor die welke er rechtop woonden. Ze konden er hun blikken niet vanaf wenden en het was alsof ze betoverd waren; men vreesde voor het leven van mensen en dieren.

Noch met kaarsen voor het Sint-Antoniusbeeld, noch door wijwater in de haag te sprenkelen wilden de geesten niet wijken. Toen werd er een belofte gedaan: er zou een kapelletje gebouwd worden ter ere van O.L.Vrouw, niet op de door de stoute spoken ontheiligde grond, maar aan de overkant van de aardeweg, opdat O.L.Vrouw de spoken goed in de ogen zou kunnen kijken. Verder werd er een gebedsnovene ingezet en de belofte gedaan dat eeuwigdurend de bewoners van het huisje achter de kapel op 1 mei en 1 november naast het beeld twee kaarsen zouden laten branden.

       Inderdaad werd hun vertrouwen en geloof verhoord. Als het kapelletje er stond en het Onze Lieve Vrouwbeeld geïnstalleerd was, begon de noveen: negen dagen lang brandden de kaarsen in de huisjes van de buurt, werd er gebeden hele avonden lang, en negen dagen lang nog spookten de dansende lichtjes in alle hevigheid. Maar nadien bleven de boze geesten achterwege en hebben ze nooit meer de haag bezocht.

Tot in de jaren 1940 werd de belofte gehouden, tot de familie Hombecq verhuisde en de woning werd afgebroken.

       Het kapelletje staat er nu nog, in min of meer goede staat bewaard. Het schijnt zo’n 250 jaar oud te zijn en is gebouwd in gewone baksteen. Het heeft een hoogte van 2.10 m, een breedte van 0.95 m en een diepte van 1.15 m.

       De beruchte doornhaag is volgens de verteller, Henri Hombecq, verdwenen in de jaren 1900.

 

Dit verhaal werd destijds door Henri Hombecq mondeling overgemaakt aan dokter O. de Borchgrave, die het publiceerde in Handelingen der Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige kring,  afl. 54. 1988, p. 315-322.

 

 


Hector en zijn ezeltje

Foto genomen te Anzegem op de Aardappelhoek.

Kind Mores Hector ° Anzegem 10-08-1893

En zijn stiefvader Devogelaere Polydore, weduwnaar Deseyn Leonie ° Schelderode 18-12-1856.

Hector kreeg het ezeltje, later "Putiphar" genoemd, van zijn tante Marie-Elodie Mores X De Bock Gustave. Zij woonden te Beveren Oudenaarde aan de bareel in een conciërgewoning van een villa daar. De foto is genomen in het jaar 1905. Er is een heel verhaal verbonden aan het naar huis brengen van het ezeltje. Hector toen twaalf jaar kreeg het ezeltje van zijn tante op een voorwaarde dat hij het zelf zou afhalen in Oudenaarde. Niemand had verwacht dat een kind van twaalf jaar het zou wagen om te voet van Anzegem naar Oudenaarde te trekken en naar huis terug te komen met een klein koppig ezeltje van enkele weken oud. Het naar Oudenaarde stappen was waarschijnlijk niet de grootste moeite voor Hector, doch het naar huis brengen van de kleine ezel was een andere zaak. Het kleine dier was na enkele km lopen totaal uitgeput en Hector moest de hulp inroepen van al wie hij tegenkwam. Zo konden de twee een stukje meerijden met een boer met kar en os. Verder kreeg hij de hulp van een bereidwillige die het ezeltje op een kruiwagen vervoerde, De ganse terugweg kon Hector hulp en bijstand verkrijgen om het ezeltje naar de Aardappelhoek te Anzegem te brengen en werd er met heel wat belangstelling ontvangen want het gebeuren was vlugger te Anzegem aangekomen dan Hector met zijn ezeltje. Zelfs een fotograaf was er al ter plaatse om dit nu honderdjarig beeld vast te leggen, doch we kunnen het adres van de fotograaf niet achterhalen.



HET SPIEGELGLAS

 

Er leefde eens heel lang geleden

een boertje werkzaam en tevreden

Van weelde was hij niet gewend

een spiegel had hij nooit gekend .

°°°

Eens toen hij aan het spitten was

vond hij een stukje spiegel glas,

Hij nam't in zijn vereelde hand

't zat onder't vuil en onder't zand.

°°°

Hij veegde't aan zijn broekspijp af

en keek er in, en stond toen paf.

Mijn vader zei hij, sapperloot

die is al vele jaren dood .

°°°

Mijn vader, och die goeie man

hij is het en hij kijkt me an .

Hoofdschuddend stak hij 't in z'n zak

bekeek het thuis op zijn gemak.

°°°

En hij begon te overleggen

wat zijn vrouw ervan zou zeggen,

Ze was wat bazig zijn Katrien

zou er om lachen misschien .

°°°

En omdat hij daar zo bang voor was

verborg hij 't onder zijn matras.

Maar telkens ging hij er weer heen

Mijn vader, zei hij dan tevreên .

°°°

Dat wekte argwaan bij z'n vrouw

die het hare er van weten wou,

En zodra hij weer de deur uit was

toen zocht en vond zij 't spiegelglas .

°°°

Wat moet hij daarmee, peinsde zij

er moet iets niet in orde zijn .

Zo wantrouwde zij haar goede Hein

Ze keerde 't om en keek

en raakte toen geheel van streek.

°°°

Daar heb je 't nou, ik dacht het wel

er is een andere vrouw in 't spel.

Mijn man, hij heeft geen hart in 't lijf

hoe houdt hij van zo'n lelijk wijf.!!!!!


Een klein verhaal

De oorsprong van het Engelse woord “Cocktail” (staart van de haan) is een echt mysterie.

Omstreeks 1776, een zekere Flanagan, uitbater van een taverne gelegen in de omgeving van New-York, had een jonge mooie dochter die hij heel graag zag.

Hij, liefhebber van hanengevecht, bezat een geweldige haan, die voor hem meerdere prijzen opbracht.

Op een zekere dag was “meester kraaihaan” verdwenen. Was hij misschien gestolen? Gedood door een jaloerse buur? Niemand wist het.

Dit voor hem zware verlies bracht onze vriend Flanagan in een heel kwade bui. Niettegenstaande zijn onvermoeibare opzoekingen vond men zijn beste en geliefkoosde haan niet terug.

Helemaal ontmoedigd was de herbergier zelfs bereid alles te geven aan diegene die zijn haan levend terug bracht en zwoer zelfs hem de hand te schenken van zijn mooie dochter Betsy, als vergoeding.

Op een zekere mooie zomeravond stopt, een onder stof beladen ruiter, aan de herberg. Deze, officier van het leger, stapt van zijn paard af en geeft aan Flanagan zijn vechtershaan terug, doch, de haan was zijn staart verloren.

De herbergier straalt van geluk en geeft een rondje aan allen die hem komen feliciteren.

Zijn dochter, aangedaan bij het zien van haar aanstaande echtgenoot, vergist zich van flessen bij de bereiding van drankjes en maakt de meest onbedachte mengelingen.

Men drinkt, men proeft en herproeft en meteen geven ze een nieuwe naam aan deze drankmengelingen “COCK’S TAIL” (staart van de haan) wat later “COCKTAIL” geworden is.

Vele uitgevers kwamen uit met een Franse versie “COQUETELE”. Volgens hen, zijn deze dranken samengesteld uit mengelingen van wijn en sterke dranken die vooral in de XV de eeuw in de streek van Bordeaux en in de Charente gemaakt werden.



De Vlinder

De vlinder wilde zo graag een meisje hebben. Natuurlijk wilde hij zo'n keurig bloempje hebben. Hij keek naar de bloempjes; zij zaten allen stil en bezadigd op haar steel, zoals een meisje moet zitten, wanneer zij niet verloofd is, maar hier waren er zoveel om uit te kiezen, dat was een groot bezwaar, daar had de vlinder geen lust toe, en toen vloog hij naar de ganzenbloem.

De Fransen noemden haar Margriet, zij weten dat zij kan voorspellen, en dat doet ze ook, verliefden plukken haar namelijk het ene blaadje na het andere uit, en bij elk blaadje doen zij een vraag: "van harten?- met smarten? -veel? -een klein beetje? -niet het minste? " of zo iets. Ieder vraagt het in zijn eigen taal. De vlinder kwam ook om te vragen; hij snoepte niet van de blaadjes, maar hij kuste elk afzonderlij, in de mening, dat men met vriendelijkheid het verst komt.

"Lieve Margriet Ganzenbloem!" zij hij, "jij bent de verstandigste van alle bloemen! Jij kunt voorspellen, zeg mij toch krijg ik die of die? En wie krijg ik? Wanneer ik het weet kan ik er recht op af vliegen en een huwelijksaanzoek doen!"

Maar Margriet antwoordde helemaal niet. Zij wilde niet dat hij haar vrouw noemde, want zij was immers nog een meisje, en dan is men geen vrouw. Hij vroeg voor de tweede keer en hij vroeg voor de derde keer, en omdat hij geen woord uit haar kon krijgen, had hij geen lust meer om te vragen, maar vloog zonder iets te zeggen, weg om een huwelijksaanzoek te doen!

Het was vroeg in het voorjaar; het stond vol met sneeuwklokjes en krokussen. "Zij zijn keurig!" zei de vlinder, allerliefste kleine aankomelingen, maar nog wat groen". Hij keek, zoals alle jonge mannen, naar wat oudere meisjes. Daarna vloog hij naar de anemoon, die waren hem wat te bits; de viooltjes te dweepziek, de tulpen te praalziek; de pinksterbloem te burgerlijk, de lindebloesem te klein en die hadden zo'n grote familie; de appelbloesem leken wel rozen, maar zij bloeiden vandaag en vallen morgen af, naar de wind blies, dat werd een te kort huwelijk! vond hij. De erwtenbloesem behaagde hem het meest, die was rood en wit, die was broos en teer, behoorde tot de huiselijke meisjes die er lief uit zien en toch ook voor de keuken deugden; hij stond op het punt van haar veen aanzoek te doen, maar op het zelfde ogenblik zag hij daar vlakbij peul hangen met een verdorde bloem aan de top. "Wie is dat?" vroeg hij. "Dat is mijn zuster", zei de erwtenbloesem. " Wel ga je er later zo uit zien?". Dat verjoeg de vlinder en hij vloog weg.

De kamperfoelies hingen over het hek; daar stond het vol met jonge dames, allen met een lang gezicht en geel vel, van dat soort hield hij niet. Ja, maar waar hield hij dan van? Vraag het hem.

Het voorjaar verliep, de zomer verliep, en toen, was het najaar; hij was nog even ver. En de bloemen trokken de mooiste kleren aan, maar wat hielp dat, de frisse geur van de jeugd was er af. Met de jaren voelt het hart zich steeds meer tot geur aangetrokken. Veel geur is er nu juist niet aan dahlia's en stokrozen. Toen zocht de vlinder het bij de kruizemunt. Die heeft helemaal geen bloem, maar zij is niets dan bloem; zij geurt van wortel tot top, zij heeft bloemengeur in elk blad! Haar neem ik!

En toen deed hij eindelijk een huwelijksaanzoek!

Maar de kruizemunt stond stijf en stil, en tenslotte zei ze: "Vriendschap, maar ook niets meer. Ik ben oud en jij bent oud! Wij kunnen best voor mekaar leven, maar trouwen ... neen, laten wij ons niet belachelijk maken op onze leeftijd!".

En toen kreeg de vlinder niemand; hij had te lang gezocht en dat moet men niet doen. De vlinder werd een oude vrijer, zoals men dat noemt.

Het was laat in het najaar, met regen en storm; de wind blies koud langs de ruggen van de oude wilgenbomen, zodat het in hen kraakte. Het was niet goed in zomerse kleren buiten te vliegen, dan zou men de liefde te voelen krijgen zoals men zegt; maar de vlinder vloog ook niet buiten, hij was toevallig ergens binnen gevlogen, waar de kachel brandde, ja, waar het echt zomers warm was, hij kon leven, maar "leven is niet genoeg!" zei hij, "zonneschijn, vrijheid en een klein bloempje moet men hebben!".

En hij vloog tegen een ruit aan, werd gezien, bewonderd en aan een speld gestoken in de rariteitenkast, meer kon men voor hem niet doen.

Nu zit ik ook op een steel net als de bloemen! "zei de vlinder" heel prettig is dat niet het is net, alsof men getrouwd is, men zit vast!" en daarmee troostte hij zich.

"Dat is een schrale troost!" zeiden de kamerplanten. Maar die kamerplanten moet men niet vertrouwen!" vond de vlinder, "die gaan te veel met mensen om."

"De Vlinder" van Hans Christian Anderson (1805 - 1875) Hij was bekend om zijn poëzie, zijn romans en zijn reisverhalen, doch wereldberoemd om zijn sprookjes. Hij was de zoon van arme lieden, zijn vader was schoenmaker en zijn moeder poetsvrouw. Hij zelf was een lelijke jongen, en gedwongen tot eenzaamheid... zoals zijn "Lelijke Eendje" en zijn "De Vlinder"? En toch werd hij nog tijdens zijn leven door zijn stadsgenoten vereeuwigd met een standbeeld... om zijn "De Vlinder".